Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen [14]ontstak Abner zeer over Isboseths woorden, en zeide: Ben ik dan een [15]hondskop, [16]ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden weldadigheid doe, en u niet [17]overgeleverd heb in Davids hand, dat gij heden [18]aan mij onderzoekt de ongerechtigheid [19]ener vrouw? 14. Hebreeuws, ontstak den Abner zeer; te weten de toorn. Zie Gen.4:5. 15. Dat is, veracht, of van geen waarde. Vergelijk 1 Sam.24:15, en Deut.23:18, onder, hfdst.9 vs.8, en hfdst.16 vs.9. 16. Anders, die van, met, of voor Juda is? Zou ik heden, enz.; dat is, alsof ik het met Juda hield, of tot Juda overgelopen was, of tot Juda behoorde? Daar ik integendeel zo en zo gedaan heb en nog doe, enz. 17. Hebreeuws, heb doen vinden; dat is, heb doen vallen, of overgeleverd in Davids hand. 18. Of, gij legt mij te last, bezoekt mij heden [vanwege] enz. Of, bezoekt over mij; dat is, gij wilt mij onderzoeken en als terechtstellen en straffen om een misdaad, die ik aan deze vrouw zou hebben bedreven? Daar gij zulks behoordet over te zien. Of, gij straft mij alsof het waar is. Is dit mijn loon voor al mijn getrouwe diensten? Zo onverdragelijk viel hem deze bestraffing. 19. Dat is, met ene, of deze vrouw bedreven.